Onze Overveense periode: 1954–1990

  • foto
  • Paultje ging naar de kleuterschool in de buurt en maakte kennis met speelkameraadjes in de straat. Zo waren we intussen aardig gewend in Haarlem-Noord. Ook met de buren ging het beter dan in de Emmalaan. Maar daar kwam helaas nog onverwachts een einde aan.

1954 verliep anders dan we gedacht hadden. Na 2½ jaar Eksterstraat [nu: Eksterlaan in Haarlem-Noord] vertrokken we noodgedwongen naar de Jan Willem Frisolaan 9b [2051 HG Overveen]. Met 10 graden onder nul ruilden we op 1 februari 1954 ons mooie huisje met Gerrit en Riet voor het ouderlijk huis in Overveen. Het samenwonen van vader Kruup met Gerrit en Riet gaf nogal eens problemen. Moeder Kruup was in 1953 overleden, gevolg was dat Riet en Gerrit, die al hier inwonend waren vanaf hun trouwen, nu ook voor vader moesten zorgen. Het harmonieerde evenwel niet erg met elkaar. De oorzaak zal wel aan beide zijden gezocht moeten worden. Vader was niet de makkelijkste en Riet wilde baas in eigen gezin blijven. En eigenlijk wilde vader liever zijn eigen dochter in huis hebben voor zijn verzorging. Uiteindelijk werd dan ook besloten dat wij ons huis ruilden met Gerrit en Riet. Een bloemenleverancier van Palthe, Oudendijk, verhuisde ons met zijn bestelauto. Het was die dag puur koud, het vroor 10 graden. En tot overmaat van de ellende konden we geen electra aansluiten, want Gerrit had alle verbindingssteentjes er af gehaald en meegenomen. Ook was het binnen ongezellig koud, daar ook de kachel nog geplaatst moest. Het werd dus met kaarslicht installeren die avond. Jan Willem Frisolaan 9b was een oud huis. Ons gedeelte was begane grond. Vader bewoonde de voorkamer als zit-slaapkamer. Voor ons de andere huiskamer met kleine kamer als slaapkamer, de zijkamer als kinderkamer en een keuken. Het was wel een royale huiskamer met hoogten van ruim drie meter en met een reliëfplafond. Maar verder weinig comfort, geen douche en een tochtige koude keuken. Wel een ruime kelder. De tuin was meer een strook langs de noordkant van het huis. Achter was meer een driehoekig grintplaatsje. Vader deed nooit wat aan zijn huistuin. We gingen er dus niet op vooruit. Het enige voordeel was dat mijn werk nu bij huis was. En zo begon voor ons het Jan Willem Frisolaan tijdvak, een periode, welke 35 jaar zou duren, alvorens wij in juli 1990 naar Eindhoven overgingen. In die 35 jaar hebben we heel wat wederwaardigheden meegemaakt, zowel leuke en aardige als minder gezellige toestanden.

Als ik begin met de leuke en gezellige toestanden, dan kan ik wel memoireren dat we onze vrije tijd, en dat was in de jaren vijftig en zestig nog erg beperkt, wel doelmatig besteedden. Vanaf de tijd dat Paul en Loes de lagere school doorliepen, gingen wij met de vakanties er op uit, de vrije natuur in. Paul was pas twee jaar dat we voor het eerst met een gehuurde tent gingen kamperen op de boerderij “De Jacobshoeve” in Woudenberg. De tent was nog met dat ouderwetse zware bruine tentdoek, zonder lichtvensters, alleen de opening aan de voorzijde bracht licht binnen. We zijn er op de fiets heen gereden, de tent achterop gebonden en Paultje moest voorop het zitje als tegenwicht, anders zou de fiets achterover dompen. To had de verdere kampeerbenodigdheden, welke voor een week nodig zijn, op haar fiets. De tent op het weiland gezet, waar de koeien graasden, en zo gebeurde het wel dat er een nieuwsgierige koeienkop door de opening kwam kijken. Zo was het ook nog een keer dat we in het stro in de schuur konden overnachten, omdat het buiten zo onaangenaam weer was. Het waren aardige mensen in de “Jacobshoeve”, kennissen van de familie Palthe, waardoor we ook deze gelegenheid kregen aangeboden om er te kamperen. Later toen we ook Loes mee konden nemen, hebben we voor het eerst een huisje gehuurd voor een week in Vierhouten. Een collega had daar in het bosgebied een houten zomerhuisje staan met de leuke naam: “Kiekeboe”. We hebben er prettige herinneringen aan. Het was maar klein met weinig comfort. Het lag er met andere huisjes in het bos met dennenbomen. Het weer was er niet bijzonder mooi. Er lagen ook grote plassen in de omgeving. We zaten wel droog binnen en er was namelijk een klein trapje om binnen te komen. En daar bij de ingang hadden we een schommeltje gemaakt, zodat we er bij slecht weer ons mee konden vermaken. Buiten om het huisje maakten we een zitkuil, die versierd werd met dennenappels en schelpen. Al met al een leuke week vakantie voor ons en de kinderen en dat voor de voordelige huur van ƒ 15,- [€ 7]. Het gebeurde in die jaren allemaal nog op fiets. Het was dan ook een hele verandering toen we in 1960 onze eerste auto aanschaften. Het was een tweedehands D.K.W.-bestelwagentje, doelmatig voor het werk, met veel ruimte voor gereedschap een een royale imperial voor de kistjes planten. Zo ging het ook even makkelijker als we voor het werk naar Aerdenhout of Heemstede moesten. Voorheen was het altijd een hele klim met de bakfiets naar Aerdenhout, bij de klucht bij Elswout moest je meestal de bakfiets naar boven duwen, vooral als hij beladen was met materiaal. Dat was ook het geval bij klanten die aan de oplopende Militairenweg woonden. Natuurlijk werd nu met de vakantie ook van de auto gebruikt gemaakt en daar genoten we allemaal van. Intussen hadden we nu ook een tent aangeschaft, een tweedehands overgenomen van v.d. Veldt. Nu was de mogelijkheid om verder weg te gaan. Ook met de twee Pinksterdagen bleven we niet thuis. Wel bleven we dan doorgaans in eigen land. Naar de Veluwe, waar we fijne wandeltochten maakten of naar Elspeet, waar we heerlijk pannenkoeken konden eten.

In de jaren '60 gingen we doorgaans met de auto en de tent naar Duitsland op vakantie. Ook hadden we een nieuwe D.K.W.-stationwagen aangeschaft. De oude tweedehands werd te duur in onderhoud. Zo reden we dan ook veiliger. In 1963 zijn we over de Duitse Autobahn naar Nürnberg gereden. Ik wilde na 20 jaar wel weer eens kijken hoe het er daar nu uitzag en tevens laten zien aan To en de kinderen waar ik die twee jaar in de oorlog gewerkt had. We kampeerden in de Frankische Schweiz, een mooie camping en prachtige natuur. Een jaar later hebben we een vakantie in de omgeving van de Moesel genoten in het Ahrdal.

Ook een keer met Pinksteren in 1965 hebben we voor het eerst in een leuk hotelletje gelogeerd, dat was “De Eenhoorn” aan de rivier in de buurt van Rhenen. Nou dat was een evenement voor Paul en Loes. Daar hebben we het later nog vaak over gehad. In de zomervakanties, die meestal in de maand augustus genoten werden vanwege het werk in de tuinen, was dat de geschiktste tijd voor ons.

In 1965 naar de Hunsrück en zo zijn we ook nog wel in die jaren in pension geweest bij particulieren in de Hunsrück in de omgeving van Kirn bij Frau Valentin, een kraakhelder huis en uitstekende verzorging [in Zum Haag].
[4 tot 16 augustus 1965: Prüm (Hotel Goldenen Stern), Kirn, Gasthaus Hombrücker in Idar-Oberstein, Dhaun, Bad Münster am Stein, Gemünd, Hotel Zum Haag in Karlshof, Bernkastel, Oberhausen, Simmern, Wiesbaden, Rüdesheim, Bad Kreuznach, 13/8/1965: Ute Weber (Dhaunerstrasse 29, 6571 Hochstetten an der Nahe), Brussel, Expo].

Het volgende jaar, 1966, in Gaststätte Bürghild Petschulies bij Frau Petschulies in 6571 Seesbach am Soonwald nabij Martinstein, ook een particulier adres. Het was daar buitengewoon royaal van eten en drinken. Wij waren de enige gasten en Frau Petschulies besteedde al haar tijd aan ons. 's Avonds schonk ze wijn voor ons in en ging zelfs een middag mee met ons voor de gezelligheid, en trakteerde dan. Ze had ook een zoontje Ullie, een jochie van een jaar of vier. Dat was wat je noemt een echt Duitsertje; hard schreeuwen en commanderen, dat zat er bij het ventje al vroeg in. Waarschijnlijk had Frau Petschulies geen gelukkig huwelijk, haar man zagen we nimmer en zij had echt behoefte aan gezelligheid, vandaar dat royale gedoe met eten en drinken. Veel zal ze aan ons wel niet verdiend hebben.
[3 tot 16 augustus 1966: Hotel Thier in Dillenburg; Lorelei; Seesbach - Ute Weber; Annemarie Fischl; Kirchberg; Rüdesheim; Idar-Oberstein; Kirn; Ahrweiler, Walporzheim, Hotel Stapelhäuschen in Köln;.]

Augustus 1967 zijn we weer naar Nürnberg en de Frankische Schweiz gereden. We hebben deze vakantie in tweeën gedeeld. Een gedeelte op een camping, en 5 dagen in pension samen met oom Reinier in Schnaittach even boven Nürnberg. Reinier zou met het vliegtuig uit Berlijn komen [zijn toenmalig adres: Mierendorffstrasse 2/4, Berlin 10 (Charlottenburg)] en met ons enige dagen in Nürnberg doorbrengen. Reinier had in de twintiger jaren ook in Nürnberg gewerkt en gewoond. Het was dus leuk voor hem het weer eens terug te zien. Nadat we Reinier van het vliegveld hadden afgehaald, zijn we samen met hem de stad wezen bekijken en op de markt koffie gedronken. Voor het avondeten reden we dan met de auto naar ons hotel in Schnaittach. Een tamelijk smal en steile bosweg waar je amper kon passeren als een tegenligger in aantocht was. Aan beide kanten ravijnachtige dieptes. We hadden al in de gaten dat Reinier wel even in de rats zat. Hij was autorijden nooit gewend. Maar we hebben hem toch een paar gezellige dagen bezorgd. Hij was bijna 85 jaar. Het was een gezellige man, kon soms leuk uit de hoek komen, was ook royaal met tracteren. Al met al een paar gezellige dagen. We hadden geen spijt hem geïnviteerd te hebben voor deze gelegenheid. En Reinier was zelfs ook dankbaar tevreden. Het was het laatste contact. Eind 1967 is hij overleden.
[5 tot 20 augustus 1967: campings Baumberg am Rhein en Polisina am Main; Elvira Staudenraus, Oberer Dallenbergweg 16, 97082 Würzburg; Gasthof Rothenberg nabij Nürnberg; camping Unterlingen; Speyer; Vaals]

Het jaar daarop 1968 waren wij naar Garmisch Partenkirchen met de tent op de camping aldaar. Paul was niet mee en voor Loes was het ook de laatste keer dat zij met ons mee op vakantie ging. Je kon aan Loes merken dat ze het niet zo erg naar haar zin had. Op de eerste plaats miste ze Paul en daarbij had ze hier in Garmisch nogal last van haar tanden, wat de stemming niet bevorderde. Het was een grote, drukke camping en vochtig. Het was niet al te best met de weersgesteldheid. Natuurlijk hebben we wel mooie tochtjes, zowel met de auto en ook met de benenwagen ondernomen. Het uitzicht op de hoge bergtoppen onder andere de Zugspitze met zijn bijna 3000 m is zeker fascinerend en dan de eeuwige kletterende watervallen. Zo'n wandeling naar boven is zeker de moeite waard, maar ja, je moet wel regenkleding aan hebben. Bovengekomen vind je dan een restaurant, zogenaamd tegen de rotsen aangeplakt. We gebruikten er wat en tot onze verbazing werden we bediend door een Amsterdams meisje, welk hier al enige jaren werkte. Dat was een leuke ontmoeting. Ook was er in onze omgeving een klein gezellig restaurantje, eigenlijk een “Konditorei”, ook zo ingebouwd in de rotsen. We gingen daar meerdere keren heen om wat te gebruiken. We noemden het “het stalletje van Betlehem”. Toen de tijd gekomen was om de tent op te breken, hebben we ons grondkleed maar achtergelaten. Al die dagen hadden we op een vochtige plek gestaan, en zo was het doornat en loodzwaar geworden. Het was ook een oud kamerkleed, dus niet een echt goed grondzeil. Zo kwam dan de tijd, de jaren, dat we in het vervolg met ons tweeën op vakantie gingen, zonder Paul en Loes. Dat was even wennen. Ze hadden de schoolstudies achter de rug en gingen zelfstandig met vrienden en vriendinnen op vakantie. Paul was de eerste die met een vriend naar Engeland ging. In het begin nog eenvoudig met overnachting in de jeugdherberg en oversteek met de boot over Het Kanaal. Ook Loes ging met haar vriendin Mieke Clement naar Engeland en jaren later met Mieke naar Denemarken, waarvan ze helemaal liftend naar huis gebracht werden door twee Italiaanse jongens. Zo heeft iedere leeftijd zijn eigen plezier en dat moet je de kinderen gunnen. Voortaan kampeerden we dan ook met zijn tweeën. Gelukkig was To altijd enthousiast als het over kampeervakantie ging. Zo zijn we dan ook in de zeventiger jaren nog jaarlijks wezen kamperen. In 1970 naar Waldeck aan de Edersee, een mooie vakantie, waar we leuke herinneringen hebben met een ontmoeting van een koppel wilde zwijnen in het woud. Toch gingen we nog een keer naar Nürnberg in 1971, de grote Dürer-tentoonstelling bezoeken. We stonden met onze tent op de mooie royale camping van de stad Nürnberg, vlakbij het stadion, aan de buitenkant van de stad. Wat in de stad opviel waren de veranderingen in het centrum. Er was intussen ook een ondergrondse, een U-bahn aangelegd. De tentoonstelling was groots opgezet om de 400ste geboortedag van Albrecht Dürer te herdenken. Het was er ook erg druk met bezoekers. De grote catalogus van ƒ 25,- [€ 11] gingen er tenminste als broodjes over de balie. De tentoonstelling was ook de hele zomer te bekijken. Alles in de stad stond in het teken van deze grote Nürnberger. Overdag waren we dan in het centrum en tegen de avond gingen we weer terug naar de camping. Vlakbij de camping was een grote volkstuin, die vrij te bezoeken was. Je kon er heerlijk wandelen en genieten van de talrijke mooie tuintjes. Het zag er allemaal goed verzorgd uit. De camping was een groot grasveld, waarom heen de tenten en enige caravans stonden. Nu stond er een buitengewone grote caravan al die dagen dat wij er ook stonden, maar zagen er tot nu toe nooit iemand bij. Wij dachten, die staat hier zeker op een vaste standplaats, maar nee, op een avond werd de Mercedes er voor gezet door een nog vrij jonge man. Het werd al enigszins duister. En daar opeens vertrok de enorme caravan de camping af, de weg op. Wij vermoedden dat de man alleen 's avonds op weg was, als de drukte van het verkeer geluwd was. Trouwens met zo'n gevaarte kan je enkel maar de grote wegen berijden. Zo hebben we alles weer bekeken en afgelopen jaren verschillende delen van Duitsland bezocht. Waarom altijd dit land? Waarschijnlijk omdat we ons een beetje verstaanbaar konden maken in die taal.

Maar in de volgende jaren zullen we ook naar andere landen trekken, zoals Frankrijk, Italië, Zwitserland en een keer ook naar Spanje. Groot was onze verbazing toen wij bij ons Zilveren Huwelijk van de kinderen een grote bungalowtent kregen, en van de familie de nodige accessoires die voor kamperen nodig zijn, zoals een tafeltje, kopjes en borden, aldus alles bijelkaar een complete kampeeruitrusting. Dat was in 1973. Onze eerste vakantie met de bungalowtent was in 1974 naar de Elzas, we reden de zgn. “Route de Vin”, een mooie rustige streek van Strasbourg tot Colmar. Onze bungalowtent hadden we op een camping in Rigue geplaatst. We hadden wel een uurtje tijd nodig om de tent op te zetten. Er waren 35 haringen nodig om hem stevig vast te zetten. Het was dan ook een zeer royale tent, binnen manshoogte, 2 slaapcabines en voor een grote luifel. Op de grond lagen grote vellen plastic en onder de slaapcabine tentgrondzeil. De tent zelf was waterdicht. De Elzas is niet alleen het land van de wijn; je kon er ook heerlijk eten. Een streek met karakteristieke plaatsen en dorpen. We hebben er een keer erg leuk een avond gegeten. In de buurt van de camping was zo'n typisch Frans restaurantje. De eetzaal was beneden in een grote kelderruimte. De specialiteit was zuurkool uit de Elzas. De waardin, zal ik maar zeggen, was een leuk Elzasserinnetje, die ons dit speciale gerecht als buitengewoon lekker aanprees. En dan een fijn glas witte wijn, dan smaakt het nog beter, vertelde ze. Nou, dat zouden we dan maar eens proeven. Het was er aardig druk met eters, zodat de waardin de hele avond op haar klikkende houten sandalen over de stenen vloer heen en weer trippelde. We kregen onze zuurkool en een hele fles witte wijn erbij. Het was dan ook wat je noemt een speciaal recept van de Elzas met een flink stuk worst in de schaal. Het smaakte ons dan ook voortreffelijk. We deden ons te goed aan de liter witte wijn. Het was maar goed dat we niet ver hoefden te gaan om bij de camping te komen; drie glazen wijn de man bij een etentje zijn we niet zo gewend. Maar we kwamen goed thuis. Het was een leuke avond en we sliepen er best op. Dat was dan de Elzas, de “route de Vin”.

Het volgend jaar, 1975, was Luxemburg het doel van onze vakantie. Wat ons opviel in Luxemburg is, dat het zo'n schoon mooi land is. Een camping waar we verbleven, in de omgeving van Diekirch, lag in een prachtig landschap aan het riviertje de Sauer met een mooi panorama over de omgeving. We waren over Martelange, de Belgisch-Luxemburgse grens gekomen. In Martelange hebben we ook eerst een paar dagen gestaan. Het was daar evenwel niet naar ons zin. Een kleine ongezellige camping. Zodat we de tent maar weer opbraken en naar Luxemburg getrokken zijn.

Een van de mooiste vakanties waar in we veel interessante steden bezochten, was Italië. We zijn er twee keer geweest in 1977 naar Florence, Pisa en Siena. Op een camping bij Florence bleven we tien dagen. En vandaar maakten we met de Renault tochten. Naar de stad Florence gingen we van de camping met de bus, in de stad kon je de auto niet kwijt. Het was er enorm druk met toeristen. Samen hebben we de vele bezienswaardigheden van Florence met zijn prachtige kerken bekeken. Ook Pisa en Siena zijn zeker de moeite waard om die te bezoeken. Tijdens de terugreis maakten we een mooie tocht door Zwitserland door de Bernardinotunnel en nog meerdere kleine tunnels en kwamen zo na een fijne vakantie weer goed aan in Overveen.

Frankrijk was de vakantie van 1978. Het was eigenlijk een tocht naar de kathedralen, zo hebben we Amiens, Beauvais en natuurlijk Chartres bekeken.

De gebrandschilderde ramen in deze kathedraal zijn wereldberoemd. Als je binnenkomt, vooral als de zon schijnt, word je betoverd door de prachige kleuren van al deze ramen, welke in de 13de eeuw door nog onbekende glaskunstenaars zijn vervaardigd. Ook veel oude kastelen langs de Loire hebben we bekeken, o.a. kasteel Chambord. Onze tent stond in Bracieux op een camping. We moesten wel even zoeken om die te vinden. Meestal ligt een camping even buiten of aan de grens van een stad. Hier waren we er al een paar keer voorbij gereden, toen we in Bracieux waren. Eindelijk vonden we hem, hij was binnen het centrum gelegen. Het was ook een gezellig Frans plaatsje vlakbij Chambord en Blois. Bij het wandelen in de nabije omgeving, ontdekten we vele braamstruiken met mooie, grote rijpe bramen. We plukten er een hoeveelheid om er jam van te maken. Hiervoor moesten we eigenlijk wel een zeef hebben. Wij dus de stad in om een zeef te kopen. Men neemt dikwijls wel veel spullen mee met kamperen, maar een zeef, die hebben we nog nooit nodig gehad. Wat we bijvoorbeeld wel nogal eens vergaten en wat je toch wel vaak nodig had, was een kurketrekker. Je kocht onderweg wel eens een fles wijn, om hem bij de tent te nuttigen, en dan kwam je tot de ontdekking geen kurketrekker mee genomen te hebben. Die hebben we dus hier en daar wel eens moeten aanschaffen. Maar nu dan de zeef. We liepen de winkelstraat in en daar ontdekten we een winkel met allerlei huishoudelijke spullen, een soort kleine “Bijenkorf”. Daar zouden we wel slagen, dachten we. We stapten binnen en zagen een enorm aantal huis- en keukenspullen. Toen zei To tegen mij: “Ze zullen hier vast wel een keukenzeef hebben” en prompt zei de winkelier: “Hier hangen ze, mevrouw” en wees een richting aan waar we ze konden vinden. Nou, daar stonden we wel even van te kijken; een winkel in een klein plaatsje in Midden-Frankrijk waar een Hollander de eigenaar van was. De man winkelde al vele jaren hier in Bracieux. Dat was een leuke ontmoeting. Zo hebben we op deze vakantie in Frankrijk weer veel gezien en genoten van stad en land.

In dit zelfde jaar zijn we ook nog een paar dagen naar Brugge geweest, een Belgisch plaatsje met interessante bezienswaardigheden. Voor dit uitstapje hebben we in een hotelletje in Damme, even buiten Brugge geslapen. Het jaar daarop, 1979, zijn we ook twee keer op stap geweest. Eerst met de Pinksterdagen voor de eerste keer met de familie op stap voor een uitstapje naar Heimbach [aan de Rur: Nordrhein-Westfalen, Kreis Düren, of aan de Nahe: Nordrhein-Westfalen, Kreis Birkenfeld] met Ton en Klaas Last, Jaap en Rie en Leny en Piet en wij twee. We reden er met de eigen auto's heen. In Heimbach hadden we een pension voor een paar dagen besteld. Nou, dat was dan ook een heel gezellig. Het was mooi Pinksterweer en we maakten dan ook wandelingen in de omgeving. Het was de eerste keer dat we met familie samen op stap gingen. We waren er allemaal tevreden over. We waren ook allemaal nog in goede conditie. Zelfs Piet met zijn 77 jaar kon goed meekomen en genoot ervan, toch zou het nog vele jaren duren, voor we weer eens met zijn allen op vakantie gingen. En toen was de ploeg al kleiner geworden. Zonder Klaas en Piet.

Onze tweede reis dat jaar was Venetië. Dus voor de tweede keer naar Italië. We namen nu een andere route, namelijk over Innsbruck en kwamen zo in Venetië. De camping lag buiten Venetië. Het was er vreselijk warm toen we er aankwamen, te warm om meteen de tent op te zetten. Dus hebben we eerst een paar uur in de schaduw uitgerust, tot dat het wat dragelijker werd. De wegen naar Venetië zijn enorm druk, maar in de binnenstad mogen geen auto's rijden: dus of met de “benenwagen” of met de gondel door de kanalen. Het is een bezienswaardige stad met mooie winkels, vooral mooi glas en kristal is er te zien. Na een paar dagen zijn we opgestapt om verder te trekken. Ons doel was Ravenna, waar we de prachtige mozaïeken hebben bekeken, welke uit de 6de eeuw hier in vele kerken en doopkapellen te zien zijn. Ravenna ligt aan de Adriatische Zee op heel laag grondgebied. Je kunt aan de kust gewoon wadlopen.

Hier zijn de bekende toeristenplaatsen als Rimini en San Marino. Maar wij vervolgden onze reis eerst naar Arezzo [provincia Arezzo; comune Arezzo], waar we de beroemde fresco's bekeken hebben van Piero della Francesca. Hoewel ze erg beschadigd waren, was het toch de moeite waard. Vandaar zijn we nog even naar Florence gereden en hebben op Fiesole met de tent gestaan. Van hier een mooi panorama op de stad Florence. Vandaar door Noord-Italië naar Aosta. Een camping aan de rivier de Dora gelegen. Hier hebben we in het mooie nationale natuurpark gewandeld en stenen, mooie rivierstenen uit de Dora verzameld als aandenken aan deze mooie Italiaanse reis. Thuis heb ik ze ingemetseld en prijken nu nog aan de achtergevel hier in Eindhoven. We zijn via Bellizona naar Frankrijk gereden. Maar eerst moesten we nog de hoge pas van de Kleine Sint Bernard over. Hier lag de eeuwige sneeuw op 2200 meter. Maar ons Renault 4'tje bracht ons mooi door dat hooggebergte van de Italiaanse-Franse grens. We volgden de weg over Dijon naar Troyes. Dit was een stad met vele middeleeuwse kerken, vooral de kathedraal was imposant met zijn grote ramen. Toch waren er ook kerken die door achterstallig onderhoud er verwaarloosd uitzagen. Vervolgens reden we via Reims, dat we ook bekeken hebben, weer naar Overveen. Het was een heerlijke vakantie, waar we alle twee van genoten hebben.

Ons plan was voor de vakantie in 1981 naar Spanje te gaan, maar dan niet naar de toeristische kustplaatsen. We wilden over de Pyreneeën aan de westkant van Spanje in, dan over Pamplona verder het land in naar Burgos. Deze keer hebben we onze Renault als kampeerauto ingericht met slaapgelegenheid in de auto. Vooral voor een overnachting was het veel werk om die grote bungalowtent op te zetten en de volgende morgen weer in te pakken. Vooral de reis naar Spanje toe waren nogal dagtrajekten. In Spanje op de campings waar we wat langer bleven, konden we met tentzeil de auto wat verlengen, zodat we geregeld in de auto moesten blijven. En in Spanje was het doorgaans droog en erg warm. Voor mij was het zelfs te warm. Ik kon er niet meer zo goed tegen. Via Pamplona naar Logroño, de eerste Spaanse camping, waar we een plekje in de schaduw zeer op prijs stelden. We zijn vervolgens via de Pelgrimsroute naar Santiago de Compostela, naar Burgos gereden. Helemaal naar Santiago dat werd ons te ver, dat was 800 km. En ook de hitte hield ons van het plan af. We hebben Burgos bekeken met zijn enorme gotische kathedraal. We zijn niet lang in Burgos gebleven. De camping waar we wilden gaan staan, was gesloten. Er kwamen meer mensen voor het gesloten hek. Nu zijn in dit gedeelte van Spanje de campings dun gezaaid. Er bleef niet anders op dan buiten de camping een geschikt plaatsje te zoeken, maar ja, er ontbrak ons natuurlijk wel wasgelegenheid en toilet. De eerst volgende camping lag 80 km van Burgos, aan de rivier de Duero. Het stadje heette Aranda de Duero en was weinig interessant. De camping was eenvoudig onder de dennenbomen en hier bleven we een paar dagen uitrusten om bij te komen van de hitte. Bijna de hele dag vertoefden we in de schaduw van de dennenbomen. Ik was gewoon helemaal depressief, geen zin om te wandelen of te toeren. Dat waren dan ook een paar vervelende dagen. Ook voor To, die weinig hinder van de hitte ondervond. Maar aan de hele dag niets doen, had ze ook een hekel. Na een paar dagen, toen het wat beter met me ging, zijn we weer opgestapt. Dat we voor Burgos nog in Vitoria op een camping voor één nacht gestaan hebben, moet ik nog memoreren. We kwamen hier enkele Hollanders te spreken, die vanwege de erge hitte uit Portugal waren weggegaan. Het was daar extreem warm. Ons plan was nu van Aranda de Duero oostwaarts te gaan en zo aan de kant van de Middellandse Zee de Spaanse-Franse grens te bereiken. We reden dan via Huesca en Lérida naar Vich en Ripoll. Hier in Ripoll was een prachtige kloosterkerk. Het grote portaal met vele sculpturen in steen. Meesterwerken van de Romaanse beeldhouwkunst. Het hele portaal was afgescheiden van een glazen wand, om het geheel te beschermen tegen weer en wind. Ook hebben we in deze kloosterkerk de Heilige Mis bijgewoond. Het was zondag en we zagen er vele kerkgangers heen gaan. Door hen te volgen, kwamen we zo vanzelf bij de kerk van de Benedictijnen. Nou dat was de moeite waard: een vijfschepige kloosterkerk met drie absiden en een mooie kloostergang. Hier in Ripoll waren we al aardig dicht bij de Franse grens. Perpignan was de eerste Franse stad, waar we aankwamen. Dus helemaal aan de oostkant van de Pyreneeën. We tuften door het drukke verkeer van Toulouse naar Albi, waar we de indrukwekkendste kerk zagen, een machtig compact blok aan de buitenkant, een soort burchtbouw. Het interieur was zeer interessant. Nu reden we recht noordwaarts door Frankrijk heen en kwamen zo weer naar Overveen. Ik moet zeggen, deze reis viel wel iets tegen, van wat we er ons van voorgesteld hadden. Allereerst de hitte, waar ik veel last van ondervond, dan zijn de campings in dit deel van Spanje niet erg rijk gezaaid en beneden verwachting.

Om even terug te keren naar de huishoudelijke omstandigheden van de jaren dat we de Jan Willem Frisolaan 9b bewoonden, dat waren vele jaren, 35, dus een groot deel van ons leven waarin onze kinderen opgroeiden tot volwassenheid. Eerst hebben zij de parochieschool [de basisschool] doorlopen. Paul ging daarna naar het het Triniteitslyceum aan de Zijlweg. Loes ging na de lagere school naar de MULO in de Koningstraat, waar ze beiden het diploma voor haalden. Zo naderde voor Paul de leeftijd dat hij in militaire dienst moest. Dat was wel iets, waar Paul een enorme hekel aan had. Hij deed er ook van alles om er zo gauw mogelijk van af te komen. De leden van de familie Klein toonden in het verleden toch al weinig enthousiasme voor het soldaatje spelen. Van de drie generaties heeft alleen mijn broer Jan een jaar voor-oefeningen gedaan. Paul ging zelfs zover met anti-militairisme dat hij na enige maanden dienst in hongerstaking ging. Toen To dat vernam, heeft zij Paul meteen uit de kazerne in Schaarsbergen opgehaald voor een paar dagen verlof. Maar hij moest toch na enige dagen weer terug naar Schaarsbergen. Zijn aktie had uiteindelijk toch succes, want langer dan een half jaar heeft Paul toch niet gediend. Na de diensttijd ging Paul naar de Universiteit in Amsterdam. Hij ging wiskunde studeren, en bewoonde dan ook jaren lang gezamenlijk met medestudenten de studentenflat op Kattenburg.

Nadat Loes in 1970 het MULO-diploma op zak had, heeft ze eerst een jaar op een reisbureau [Centouri] gewerkt aan de Zijlweg, waarbij ze tevens de kans kreeg met het vliegtuig een reisje naar Mallorca te maken. Het was een leuke baan, maar toch niet haar ideaal. Loes wilde meer wat creativiteit in haar werk. Zo ging ze dan samen met Mieke Clement, haar vriendin, naar de “Driesprong” in Haarlem, een school voor kunstzinnige opleiding. De school heeft ze met plezier enige jaren doorlopen om de techniek van diverse kunstuitingen onder de knie te krijgen. Toch van nature was ze meer geïnteresseerd in de sociale vakken, geneigd om meer met mensen om te gaan. Zo vertrok Loes dan na de “Driesprong”-periode naar het Hilversumse Heideheuvel, een inrichting voor het begeleiden van astmatische kinderen. To en ik brachten haar met de auto naar Hilversum. Het was een interne baan, dus voorlopig kwam ze niet meer thuis. We namen bij het uitstappen uit de auto afscheid van haar. Loes liep naar de ingang van “Heideheuvel”. Wij keken haar nog na, maar Loes keek niet meer op of om. Ze ging nu voorgoed het ouderlijk huis uit.

Daar moesten we wel even aan wennen. Na een paar jaar “Heideheuvel” kwam Loes in Amsterdam terecht bij de Boddaertstichting. Hier deed ze drie jaar beroepsonderwijs bij moeilijk opvoedbare kinderen, 1975–1978. Zo heeft Loes in Amsterdam op diverse adressen kamers bewoond. Waarbij wij dan steeds de helpende hand waren met verhuizing van het ene adres naar het andere. In Amsterdam leerde ze ook Jos kennen, een Limburger. Jos studeerde planologie aan de universiteit in Amsterdam en haalde daar zijn doctoraal en kreeg spoedig een baan als docent aan de TU in Eindhoven. Jos en Loes trouwden dan ook op 9-8-1978 in Amsterdam. Voor hun trouwen woonden ze samen op de woonboot “De Rijnstroom”. Later toen Jos zijn aanstelling kreeg aan de TU in Eindhoven, zijn ze daar heen verhuisd, eerst op kamers, later werd er een huis gekocht in de wijk Geestenberg op het adres Donk 46.

Ook Paul had intussen kennis gemaakt in Amsterdam. In de universiteitsbibliotheek ontdekten Paul en Rina Walthaus elkaar en dat klikte goed. Vanaf 5 oktober 1974 tot op de dag van vandaag. Wel vonden ze het onnodig om officieel voor de wet te trouwen, maar hebben hun verbintenis notarieel vastgelegd. Na ook op kameradressen in Amsterdam gewoond te hebben, kwamen zij in Leiden terecht, waar Rina na haar sollicitatie als docent werd aangenomen aan de Leidse Universiteit in de Spaanse Letterkunde. Paul kwam na zijn kandidaatsexamen terecht bij de uitgeverij “Elsevier” in Amsterdam-Sloterdijk, wat nog steeds zijn emplooi is. Leiden werd toen (1978) hun woonplaats: in de Merenwijk huurden zij een flat: Stadzicht 13. Hier hebben zij enige jaren gewoond; terwijl Rina haar werkkring in Leiden had, ging Paul dagelijks naar Elsevier [nu: RELX] in Amsterdam.
[In 1982 verhuisden Rina en Paul naar een eengezinswoning in diezelfde Merenwijk: Klimroos 10, 2317 GB Leiden; in 1989 werd Rina universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen en in 2002 zijn zij verhuisd naar Thierensweg 15, 1411 EW Naarden.]