Het verkennen van de omgeving
Naarmate we groter werden, werden we ouder en zelfstandiger. We groeiden op in een ideale omgeving, niet alleen naast de deur, maar ook even buiten Haarlem was het een lustoord om er te vertoeven. Bloemendaal, de duinen, het strand en IJmuiden, het lag allemaal heerlijk in de natuur. Het wandelen werd ons al jong aangeleerd. Vader en moeder waren beiden enthousiaste wandelaars. Vader was al eens een keer in zijn leven naar Rome getippeld, die was dus wel wat gewend. En moeder wandelde dan ook onvermoeibaar bijvoorbeeld naar IJmuiden heen en terug. Zondags 's middags als we 's morgens eerst allemaal naar de kerk “de Elisabeth en Barbara” geweest waren, werd met goed weer een wandeling gemaakt. Dat ging dan nog heel netjes, want het was zondag. Je had je beste kleren aan, dus kon je niet maar raak ravotten en moest je in het gelid blijven lopen voor vader en moeder uit. Vaak liepen we dan die lange Kleverlaan helemaal af, naar het Bloemendaalse bos. Dat was als kind zijnde een lang, saai stuk laan. Waren we eenmaal in het Bloemendaalse bos, dan konden we ons meer ontspannen; we deden bomenlet of plukten bloemen om er een veldbouquet van te maken. Soms was er muziek in de muziektent, hoewel dit doorgaans op een doordeweekse avond werd gegeven. Was het mooi zomerweer, liepen we over de zeeweg naar het strand. Zo werden we goed geoefend in het wandelen. En was het eenmaal vakantie, was je zo ongeveer 10 jaar, dan gingen we op eigen initiatief de omgeving verkennen. We liepen dan door de Overveense duinen naar IJmuiden, bleven de hele dag weg, moeder gaf ons brood mee voor onderweg. In IJmuiden was natuurlijk veel te zien; de boten in de vissershaven, de pieren, het strand enz. In de grote vakantie was het ook de bramentijd, dus een dagje met een emmertje naar de duinen, en dan maar spelenderwijs bramen plukken tot dat je aan het strand uitkwam.
Broer Jan wist al vroeg overal aardig de weg. Zo was het plan op een van de vakantiedagen naar het Tsaar Peterhuisje in Zaandam te gaan wandelen. Jan, Jaap en ik togen dan 's morgens al bijtijds op weg. We kregen brood mee voor de middag en vijf cent voor onderweg te verteren. Hier voor kochten wij een pakje kauwgom. Zo hadden we toch de hele dag iets in ons mond. We liepen dan via Spaarndam naar Assendelft, met het pontje van Buitenhuizen over het Noordzeekanaal. Dat pontje werd toen nog met houten klossen langs staaldraad over het water getrokken. Van Assendelft ging de tocht over een dijk. Die dag stond er een stevige wind. We hadden dan ook weinig beschutting op die open dijk en tevens weinig gelegenheid ons brood te eten. Gelukkig zagen we een grote stapel stenen langs de weg gestapeld en achter die stenen een plekje uit de wind. Dus een mooie gelegenheid om te rusten en ons brood te eten. Na de pauze in Zaandam aangekomen, konden we het Tsaar Peterhuisje nergens vinden, aan wie we het ook vroegen, niemand kon het ons vertellen. We zijn toen maar doorgelopen naar Amsterdam en vandaar langs de Amsterdamse Vaart terug naar huis. We waren voor het avondeten weer thuis. Maar het was toch een hele wandeling van 's morgens 8 uur tot 's avonds 6 uur geweest. Het is ons lang bijgebleven.
Moeder liep ook wel eens mee naar IJmuiden. Er liep in die tijd wel een buslijn van de Broadway naar IJmuiden, maar daar ging moeder voor geen geld mee, bang voor een ongeluk onderweg. Nu waren dat wel rammelende vehikels van die busonderneming Rood. Onderweg werd je goed door elkaar geschud, de meeste wegen waren toen nog niet geasfalteerd zoals nu. Ja, onze ouders lieten ons als kind vaak lang lopen. Enkel als we naar Heemstede, Groenendaal of Schalkwijk wandelden, kwamen we door de stad. Had vader een royale bui, dan liepen we tot de Tempelierstraat en mochten we met de lange Blauwe Tram naar Zandvoort.
Maar het waren niet enkel wandeltochten die gemaakt werden, ook per fiets werden tochten ondernomen. In de tijd dat wij zelf nog geen fiets rijk waren, was het om beurten bij vader achter op de bagagedrager een ritje maken in de omgeving. Naarmate je ouder werd, kwam je toch in het bezit van een eigen rijwiel en werden er gezamenlijk toertjes gemaakt.
Ik herinner me nog, het was 10 augustus 1925 in de Gelderse Achterhoek, werd Borculo door een cycloon getroffen. Het dorp werd zwaar beschadigd door de wervelwind. In zo'n bijzondere gebeurtenis was vader er voor te porren eens een kijkje te nemen. In het weekeind ging hij er dan met broer Jan op de fiets heen om de schade in ogenschouw te nemen. Zaterdag heen en zondag weer terug. Een hele prestatie, zo'n 150 km per dag. De tijd was toen nog niet zo royaal, het moest dus met eenmaal overnachten geklaard zijn. Voor zulke ondernemingen was vader altijd wel te vinden.
Zo ook een keer dat wij op een zondag eens met vader op de fiets naar Leidschendam heen en terug peddelden. In Leidschendam had vader zo omstreeks 1910 een paar jaar gewerkt en nu wilde hij zijn oude stamcafé “het Zwaantje” weer eens opzoeken. Buiten verwachting was dezelfde kastelein nog aanwezig. Vader herkende hem wel, maar de cafébaas moest wel even in het verleden duiken, om vader te herkennen van zo'n 20 jaar terug. Maar toen kwamen ook de oude herinneringen naar boven, onder andere moet toen de geboorte van Koningin Juliana in 1909 daar uitbundig gevierd zijn.
Zo was er een toertje op een mooie zondagmorgen, wat bedoeld was om een uurtje te fietsen, uitliep tot een tocht naar het Gooi en weer terug. Een vriend van mij, Piet Giessen wilde deze keer ook graag met ons mee fietsen. Tegen zijn ouders had hij wel gezegd een fietstochtje met ons te gaan maken. Nu was vader nogal makkelijk van aard wat de tijd betrof, vooral 's zondags niet aan tijd gebonden. Zo ook deze keer. Mijn vriend Piet maakte zich op de duur danig ongerust over de lange duur van deze tocht, zodat hij vader verzocht om even naar huis te mogen bellen, bang dat zijn ouders ongerust werden over zijn lange wegblijven. Zelf hadden zijn ouders geen telefoon, maar hij woonde naast het café van Slot op het Pretoriaplein en die zou het wel even doorgeven aan zijn ouders.
Ja, het waren tochten waarvan leuke herinneringen bijbleven en je ontdekte zo de wijdere omgeving van Haarlem. Een ding was jammer; moeder kon niet fietsen, heeft het ook nooit geleerd, zodat zij het genot van een fijn fietstochtje moest missen.
Wij hebben in die tijd veel genoten van al die mooie dorpjes in Kennemerland. Maar veel kreeg er ook in de loop der jaren een geheel ander aanzien. De landelijkheid werd op menige plaats ingrijpend ontluisterd. Het hart van Haarlem, “de Grote Markt” met zijn grote kerk, stadhuis en Vleeshal, bleef gelukkig het oude stadsbeeld trouw.