De verbintenis met de kerk
In mijn jeud leefde men in de tijd van het zogenaamde “Rijke Roomse Leven” Het gezinsleven was sterk verbonden met en beïnvloed door de kerk en haar seizoenen. Ook in ons gezin was het vanzelfsprekend dat je zoveel mogelijk deelnam aan de activiteiten, gebeurtenissen en feesten, die door het hele kerkelijk jaar voorkwamen. Mijn moeder was een zeer godsdienstig mens, eenvoudig, bescheiden, maar zeer plichtsgetrouw en serieus wat het kerkelijk leven betrof. En in die geest zijn wij ook opgevoed. Mijn zusters: Leny en Tony waren op de Luciaschool en daar was elke morgen schoolmis onder leiding van de nonnen. Daar kwam je niet makkelijk onderuit. De zusters hielden de absentielijst goed bij. Het schoolrapport wees dan uit hoeveel keer je de H. Mis had bijgewoond. Vooral in de meimaand was het vanzelfsprekend dat je de mis bijwoonde of 's avonds het lof. In het ritme van het kalenderjaar kwam na het feest van “Driekoningen” op 6 januari (tot zolang bleef de kerststal staan), 2 februari: feest “Maria Lichtmis” en 3 februari “feest van de H. Blasius”, dat betekende Blasiuszegen halen: twee kaarsen sloten gekruist om je keel, dan bleef je vrijwaard van de keelziekte. Na ongeveer een maand volgde dan Aswoensdag, wat betekende het “askruisje” halen, je kreeg dan van de kapelaan een veeg van as op je voorhoofd, als teken van boetedoening. Het leukste was dan als die zwarte veeg liet zitten tot je weer thuis was. De 40-daagse vastentijd was dan begonnen, ieder had zijn eigen vastentrommel, waarin het snoepgoed werd bewaard. Dat werd dan 's zondags opgegeten. Elke zondagavond in de vastentijd in de kerk de lijdensmeditatie volgen, was een vanzelfsprekende zaak. Dinsdagsavonds was dan Pater de Greeve ook nog met zijn meditatie op de radio te volgen. In de “Goede Week”, de week voor Pasen, waren Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag hoogtijdagen met vele langdurige plechtigheden: processie op Witte Donderdag, de Kruiswegoefening op Goede Vrijdag en op Paaszaterdag werd 's morgens om zeven uur in de kerk het Paasvuur ontstoken. Als dan om 12 uur de paasklokken luidden, was de vastentijd voorbij. En als het even kon lijden, werd je door je ouders in nieuwe kleren gestoken om op zijn paasbest te zijn in de kerk om de plechtige hoogmis, met drie Heren mee te vieren. Waren de Paasdagen voorbij, dan kwam de Meimaand alweer in het zicht. Dat betekende elke avond gezamenlijk thuis het rozenhoedje bidden en zoals elke Roomse jongen hadden ook wij steeds ieder zijn eigen rozenkrans op zak. Het was dan om zijn beurt voorbidden. Wat trouwens ook de gewoonte was in ons gezin, om voor het naar bed gaan op je knieën een avondgebed te bidden. Dat kon dan niet altijd gezamenlijk, want de een ging wel vroeger naar bed als de ander. Het was een vaste gewoonte waar je aan gewend was. Het kwam ook wel eens voor, als je laat thuis gekomen was, dat je geknield voor de stoel onder het avondgebed in slaap viel. Dan werd je opgeschrikt wakker, omdat moeder aan de trap riep: “slaap je soms?” In de zomer was het meestal rustig met de kerkelijke feesten. Alleen 15 augustus feest van Maria Hemelvaart, dat was in mijn tijd, evenals het feest van Allerheiligen op 1 november, een zondag met verplicht mis-horen. In de herfst de rozenkransmaand in oktober, met elke avond Marialof. De laatste zondag van deze maand was het Christus-Koningfeest. 1 november Allerheiligen, 2 november Allerzielen. De hele kerk was dan in paars gehuld, de dodenherdenking. Op het kerkhof werden dan witte bloemen bij de overledenen gezet. Het Sint Nicolaasfeest werd natuurlijk thuis altijd gezellig gevierd met elkaar. Hoewel Nicolaas wel een katholieke heilige was, werd aan zijn feestdag in de kerk weinig aandacht geschonken. Zijn feestdag viel ook net in de Advent. Dat waren de vier weken van bezinning voor het Kerstfeest van 25 december. Kerstmis was altijd een meer huiselijker feest dan Pasen of Pinksteren. Natuurlijk kwam er een kerstboom en het stalletje werd van zolder gehaald. De grammofoon speelde “Stille Nacht, Heilige Nacht”. Je was 's nachts opgestaan, want om vijf uur begon de plechtige nachtmis, dat waren drie missen achter elkaar. Een half uur voor aanvang was de kerk al tjokvol en kon je geen zitplaats meer bemachtigen. Die plechtigheid duurde ongeveer twee uur. Na afloop was er dan thuis met het hele gezin een gezellig kerstontbijt in de versierde kamer.
Als kind uit een Rooms gezin, was je natuurlijk lid van eerst de Edelwacht, later de Maria Congregatie en het patronaat, een jongensjeugdbeweging voor de leeftijd van 12 tot 17 jaar. Dat was zondags 's middags in het parochiehuis onder leiding van de heren Willeborg en De Louw. Natuurlijk was er ook een geestelijk adviseur, dat was een kapelaan van de parochie. In mijn tijd was dat kapelaan Goes. Je werd dan een paar uur bezig gehouden met spelletjes, als kaarten en sjoelen. Was je er drie maanden, werd je officieel geïnstalleerd als lid en kreeg je het patronaatsinsigne opgespeld. Ook waren wij in die tijd, dat we nog school liepen, lid van “de Bond van Grote Gezinnen”. Dat was een vereniging waar je gezamenlijk met andere gezinskinderen onder leiding van enige dames en heren een dagje op stap ging, wel altijd met de benenwagen! Alle kinderen hadden een labeltje met een touwtje om hun hals waar je naam op stond. Dan gingen we bijvoorbeeld naar de Overveense duinen om te spelen. Emmertjes en schepjes mee en zo werd dan een gezellig dagje, samen met andere kinderen, in de grote vakantie doorgebracht.
Het was in de jaren dat vader zonder werk was gekomen en hij uit noodzaak thuis maar een schoenmakerij was begonnen. Een trapnaaimachine werd aangeschaft en een bord op de gevel geslagen, waarop stond: “Schoenmakerij J. Klein”. Wij waren toen nog op school. Op zekere dag, het was op een zondag in de vakantietijd, dat wij; vader, broer Jan en ik, ter bedevaart togen naar Heiloo, want zo hoopten wij, zou “Maria ter Nood” in Heiloo, de wens weer ander werk te krijgen, misschien wel verhoren. Zo gingen wij dan die morgen om half zes te voet op stap. We hadden een rugzak mee met proviand voor onderweg. Om zeven uur kwamen we in Driehuis, waar we de Heilige Mis bijwoonden. Daarna hebben we vlak voor de pont van Velsen in een café het ontbijt gebruikt. Ik herinner me dat vader daar een kennis ontmoette, dat was ene mijnheer Rekers. Door die ontmoeting en wat praten was wel de aanleiding, dat vader na enige tijd bij Rekers, die een fabriekje had in de Oranjestraat in Haarlem, kon komen werken. Na de pont over het Noordzeekanaal, werd de voettocht via Beverwijk, Castricum en Limmen voortgezet naar Heiloo. Hier werd dan processie gelopen, gebeden enz. We konden evenwel in Heiloo niet zo lang vertoeven, want we hadden nog 27 km aan de terugtocht voor de boeg. Dat we wel flink moe waren toen we thuis kwamen, laat zich wel begrijpen! Maar het is beloond geworden. Na een paar weken kon vader bij Rekers aan de slag. Deze bedevaart hebben we in latere jaren meermalen herhaald, zowel te voet als op de fiets.
Ook de “Stille Omgang”, dat was de nachtelijke bedevaart naar Amsterdam, was een jaarlijkse gebeurtenis. Velen groepen mannen vertrokken uit de Haarlemse Johannes de Doperkerk, langs de Amsterdamse Vaart om in de binnenstad van Amsterdam de “Stille tocht” te volbrengen. Dat gebeurde altijd in maart en dan kon het nog wel eens flink koud zijn. Maar we konden er wel goed tegen, want moeder maakte altijd zoveel warm eten klaar, wat dan vlak voor het weggaan opgegeten moest worden. Ook kregen we dan brood mee voor het ontbijt, na afloop van de kerkdienst werd dat in een restaurant genuttigd, waarna we weer met de trein naar huis reden. Op een keer zouden we met moeder ter bedevaart gaan naar St. Jeroen in Noordwijk. Het plan was vanaf de kathedraal in Haarlem in open boten door de Leidsevaart naar Noordwijk te varen. Het waren een paar open schuiten, waar banken in geplaatst werden. Jammer genoeg regende het die dag pijpestelen. Eerst liepen we met moeder al in de stromende regen van de Ben Viljoenstraat naar de kathedraal. De bedevaartgangers namen plaats op de banken in de boot, allemaal voorzien van paraplu en regenkleding. We zijn wel vertrokken, maar gezien het onophoudelijk bleef doorregenen, zijn we niet meer verder gevaren dan Vogelenzang. Hier besloot men maar terug te keren. Het was jammer, maar zo was het niet te doen.Toen ik de leeftijd van 17 jaar bereikt had, betekende dit het einde van de patronaatsperiode en werd je lid van de St. Jozefgezellen. De “Kolpings Jeugdbeweging”, waarvan er in Haarlem vijf afdelingen waren. Mijn broers en ik waren op afdeling Haarlem 1. Het verenigingsgebouw was in de Jansstraat gelegen. Van de gezellenvereniging, alleen voor jongens, kon je tot je 25ste jaar lid zijn. De meisjes hadden weer hun eigen verenigingen, onder andere de graal. Op de gezellenvereniging kon je elke avond vrijwillig terecht. Maar er waren ook verplichte avonden. Onder leiding van een kapelaan, dat was de praeses van de vereniging, werden gezellige avonden georganiseerd. Er waren diverse onderafdelingen waar je lid van kon zijn. Er werd muziek en toneel beoefend, tafeltennis, dammen, biljarten en kaarten. Ook was er een ontwikkelingsclub, een zogenaamde debatingsclub, waar op allerlei gebied lezingen werden gehouden, door leden zelf naar voren gebracht.
Zelf was ik jarenlang lid van de toneelgroep “de Genesius” en van de ontwikkelingclub. Zo was er ontspanning op allerlei gebied. Men kon zich ontwikkelen op allerlei gebied. Er waren culturele avonden en feestelijke bijeenkomsten. Een behoorlijke toneelzaal was aanwezig, waar jaarlijks de toneeluitvoeringen plaats vonden en de harmonie “Utele-Dulci” zijn muziek ten gehoren bracht. Al met al hebben mijn broers en ik er jaren lang een prettige tijd beleefd.
Na de oorlog is dat hele verenigingsleven niet meer tot leven gebracht. Andere tijden braken aan, ook in de kerk.